Welkom  

   

Mijn Menu  

   

What's Up  

za mei 18 @12:00AM
ZF Pinkstertrip 2024
   

Wedstrijd  

Geen evenementen
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   

23 november. Nog even snel brood kopen en dan kunnen de trossen los. Een troosteloze aanblik van de stad Torre del Greco met zijn armoedige huisjes, bergen afval in de straten en een vervallen scheepswerf half verscholen onder plastic bachen, blijft ons lang achtervolgen. Op het einde van de pier een groot standbeeld, zijn glans reeds lang verloren, nu beklad met graffiti.

Drie uur later varen we de haven van Capri binnen; het contrast kan niet groter zijn. Merkwaardig genoeg kan het ons niet echt  bekoren. Is het dit? Wat kleine huisjes, terrasjes en enkele restaurants? Tientallen kleine motorbootjes liggen op de kant onder een zeil.  Links bij het binnenvaren een marina, bijna leeg en merkwaardig genoeg alweer enkel kleine boten. Rechts een gigantische kade waar ferry’s tegen gemeerd liggen. Het geheel mist charme, ook al is het landschap bijzonder mooi. Ik had verwacht dat het hier zou gonzen van de bedrijvigheid, dure jachten en opzichtige eigenaars, maar het is een dode bedoening; de winterslaap is hier al begonnen. We varen een toertje door de kleine haven en meren dan aan bij de tanksteiger. Zonder succes: off season, geen brandstof. Dan maar op zoek naar een ankerplek. Bij het verlaten van de haven komt een supersnelle hydrofoil binnengesjeesd, een hekgolf trekkend groot genoeg om een kleine boot om te gooien. Die heeft duidelijk geen oog voor een late toerist! Het doet geen goed aan het ietwat teleurstellende gevoel dat we al hebben van Capri.

alt

Beschutte ankerplekken zijn er niet. Twee plaatsen komen in aanmerking bij settled weather. Het zonnetjes schijnt dan wel vrolijk, de aanlandige wind doet eveneens haar best: 20 – 25 knopen. Een langzame deining beukt zich te pletter op de steile rotsen.

alt

Als we het eiland volledig hebben gerond en terug aan de haven belanden, houden we even overleg: naar binnen en te veel betalen of naar het vasteland? Het wordt het laatste. Blijkbaar zijn we even niet toe aan de rijke chichi na de indrukken onder de Vesuvius. We zetten koers naar Amalfi, een behoorlijk eind verderop zodat de laatste uren in volslagen donker worden gezeild. En staat geen maan en er is nauwelijks strooilicht vanaf de kant. Plots zien we vlak voor de boot een klein wit lichtje bewegen! Rakelings varen we langs een open vissersbootje met daarin een man met een hoofdlampje aan, druk in de weer met zijn netten. Verschrikt kijkt hij op en alleen dan is er iets van te zien. Ik had hem zo op zijn kop kunnen tikken…

Voor de zekerheid halen we de zeilen weg en varen het laatste stukje op motor. Verschillende andere vissers passeren, alleen zichtbaar als ze met hun lampje in onze richting kijken. Het aanlopen van de haven is een en al verwarring met de honderden lichtjes op de kant. Gelukkig is de wind volledig gaan liggen en hebben we alle tijd om voorzichtig te zoeken hoe het moet. Rechtdoor zijn twee inhammen waarvan er eentje eindigt op een zandstrand. Daar zouden we eventueel kunnen ankeren. Of wacht eens, wat is dat daar? Hm, een betonnen kade waar een ferry kan komen. Toch maar niet. Links eerst een tanksteiger en daarna een wirwar van vissersbootjes, anker in de grond en lijnen naar de kant. Het is er erg ondiep. We draaien nog een toertje. Iemand op de kant roept ons toe, druk gebarend dat we aan de tanksteiger kunnen gaan liggen. Voorzichtig tasten we eerst af of het diep genoeg is om langszij te gaan. Gelukkig blijkt dat te zijn, zodat het gedoe met ankeren en lijnen naar de kant ons gespaard blijven. Op de vraag of we hier morgen eventueel kunnen tanken, krijgen we een vaag antwoord: misschien, misschien komt de eigenaar morgen even langs, rond een uur of 8. Ok, we zien wel. Het wordt een rustige nacht ook al komt de deining net om de havenpier de boot wat wiegen. Met een extra fender ertussen steekt dat niet zo nauw.

’s Morgens zijn we vroeg wakker, het zonnetje is nog aan het opkomen en het voelt nog frisjes. Nu merken we pas hoe mooi Amalfi is; de huisjes en vele torentjes tegen de bergflank gebouwd, machtige rotsen en een natuur waar we voor het eerst herfstkleuren in herkennen. Het plaatje klopt.

alt

alt

Het zachte oranje van de opkomende zon wordt langzaam geler en ook de gevels van huizen en kerken ondergaan die kleurverandering totdat ze uiteindelijk verblindend wit afsteken tegen de bergflank. Glanzende tegels geven de kerktorens een merkwaardig aanzien. Een rij geparkeerde reisbussen doet vermoeden dat het hier in de zomer aardig wat drukker zal zijn, nu zijn we alleen. Uiteindelijk komt er dan toch iemand opdagen die ons van diesel kan voorzien. Hij kijkt uiterst verbaasd dat we liggen te wachten, aangezien hij niet van plan was vandaag open te doen. Water is er niet te krijgen.

alt

Bij vertrek laat de wind het afweten. Zucht, weer een dag motoren? Toch niet! Een weinig later wakkert ze aan tot een lekkere 10 à 15 knopen. Blijkbaar heeft ze er zin in, want in de loop van de dag moeten we ons vasthouden bij 20, 25 en zelfs 30 knopen om tegen de avond de motor weer te starten als de wind iets voor ons gaat slapen en het volledig voor gezien houdt. Wat een zeildag! Heel de tijd actief in de weer en zeilwissels maken; gennaker, genua, fok, 1ste en 2de rif en terug naar gennaker. Onder vol grootzeil en genua halen we verschillende keren 8,5 kts! Erg snel, zeker als je weet dat we een ton bagage meesleuren en ook de bijboot door het water trekken! Super leuk, de tijd vliegt voorbij! Uitgeput laten we het anker vallen bij Punta Dell Ogliastro. Veel beschutting is er niet en de deining zorgt dat we die nacht geen oog dicht doen! Alles kraakt en piept en verschuift. Vreselijk. Niet verwonderlijk dat het een kleine baalochtend is. Doezelend vertrekken we op grootzeil en een tikje motor en bekomen langzaam van het gerol.

alt

Bij het ronden van Capo Palinuro, amper twee uur later, komt een prachtige open baai te voorschijn, volledig verlaten, zelfs geen locals. De kaap lijkt net lang genoeg om een beetje beschutting te bieden en als we ver genoeg naar het strand kruipen halen we nog een tikkeltje extra bescherming uit een piepklein eilandje ervoor. We twijfelen geen moment, pleuren het anker overboord en genieten van de adembenemende omgeving.

alt

Het is fantastisch weer, het strand gloeit onder onze blote voeten en de kleren gaan uit. Na het maken van een zandkasteel zoeken we schatten en vinden die in prachtige steentjes, stukjes glas, schelpen en drijfhoutjes. De hond loopt de poten vanonder haar lijf, graaft diepe putten en sleurt het hele strand af met grote takken. Zalig!

Als iedereen uitgeraasd is doe ik een dutje en krijgt onze dochter wat schoolwerk van m’n vrouw. Ja, ook dat moet gebeuren… In de laatste zon sprokkelen we hout voor een groot kampvuur en genietend van een aperitief blijven we tot het helemaal donker is. Terug op de boot blijkt het dan pas 17.30 u te zijn. Niet eens zoveel later kruipen wij onder de wol en heel zachtjes wiegend en met een licht gekabbel zijn we zo vertrokken.

alt

Al een aantal dagen zijn we ons bewust dat het traag opschiet. En toch hebben we ook het gevoel dat we ons soms haasten en niet lang genoeg op een bepaalde plek blijven. Een beetje tegenstrijdig. Doordat mijn vrouw in september nog een maand moest gaan werken en door onze onervarenheid die belet een nachtje of twee door te zeilen, zijn we nog maar bij het begin van de Italiaanse tenen. Nog even en het is december. Volgens de pilots heb je dan niets te zoeken aan de onderkant van Italië; havens die beschutting bieden zijn erg schaars, zuidoost stormen komen frequent voor en dichter bij de kust zijn er “vicious squalls”. Goed en wel beschouwd heb je maar drie degelijke havens alvorens de oversteek naar Griekenland te wagen, havens die bij slecht weer met aanlandige wind aangedaan moeten worden. Dit zorgt toch wel voor wat tintelingen in de buik. We overleggen, wikken en wegen, twijfelen en herlezen de pilots nog maar eens. Gaan we door? Of wordt het Sicilië en Sardinië? Overwinteren in Tunesië in plaats van op Griekenland? Het weer is nu wel super, al een hele tijd en de voorspellingen geven voor komende dagen geen veranderingen… Maar wat als het omslaat? Dan zitten we vast onderaan een zool! Nog maar eens een nachtje over slapen.

6 uur. De wekker loopt af. We gaan door! Het is nog aardedonker, nergens een lichtje te bespeuren. Genietend van de eerste koffie verklaren we onszelf gek: wie zet nu een wekker tijdens de vakantie? De frisse lucht, het lijkt wel of je eindeloos kan blijven inademen, het ontbreken van elk menselijk geluid, het langzaam klaren van de dag, alles geeft ons energie! Genieten in stilte, blije gezichten met schitteringen in de ogen.

alt

Ik doe een paar verwoede pogingen elk zuchtje wind te vangen in één of ander zeil, maar de oliegladde zee voorspelt het al: dit wordt een dagje motoren. Gedaan met de stilte, maar het is een heerlijke dag, o zo ontspannen: de popjes worden bovengehaald, er wordt gebreid en wat schoolwerk gemaakt (zelfs ‘schoonschrift’ is nu mogelijk!), een bol deeg verdwijnt in de oven en belooft plechtig een mooi brood te worden en terwijl ik de pilot van de Ionian doorneem prikkelt de geur van pannenkoeken in m’n neus.

alt

Na 45 mijl hebben we het wel gehad met dat gebrom en ankeren we voor het rechte strand bij Cetraro. Het is 28°C en ook de nacht wordt zacht, loom en stil.

6 uur. De wekker loopt af. De hond weet wat dat betekent en staat al te kwispelen aan het bijbootje, klaar om naar het strand te roeien. Terwijl mijn vrouw het stukje ongeduld uitlaat, maak ik de boot klaar. Ons blond kopje van 6 steekt even haar hoofd buiten met de mededeling “pipi” en “zijn we al weg?” en kruipt er dan lekker weer in. De koers is pal zuid, richting Tropea. Weer gebrom, heel de dag. Geen wind, blauwe lucht en zon en dat terwijl het thuisfront af en toe vraagt hoe het met het noodweer in Italië is. We snappen niet waarover ze het hebben, maar blijkbaar heeft het ergens al een lange tijd flink gespookt met modderlawines en al. Nu, niet bij ons; languit liggend in de kuip, beentje over de reling wat staren naar de glinsteringen op het water… lekker leventje!

alt

Wat is dat daar? Een tiental mijlen uit de kust merken we ineens een lange zwarte streep aan de horizon, zover als we kunnen kijken, van links naar rechts. Voor de zekerheid werp ik nog maar eens een blik op de kaart; hier hoort niets te liggen.

alt

Het is een beetje tegenlicht waardoor het een lange tijd duurt voordat we echt kunnen achterhalen wat het is: troep! Kilometers bijeen gedreven troep: takken, bomen, rietstengels, plastic zakken en flessen, olievaten,… Voorzichtig stuur ik naar wat een opening lijkt te zijn. Heel langzaam duwen we ons een weg door de rommel, mijn vrouw druk in de weer met de pikhaak om de zwaarste stronken een zetje te geven.

alt

Het is een surrealistisch beeld: plots varen we door een met takken bedolven vuilnisbelt. Soms is het schrikken als blijkt dat er heel dikke boomstammen tussen drijven. Gelukkig is de strook ‘slechts’ een meter of honderd breed en komt de boot heelhuids aan de andere kant.

alt

De navtex geeft hier geen melding van… Wat als je hier ’s nachts op stuit? Ik denk terug aan een krantenartikel opgehangen in een Franse haven waarin stond dat een jacht binnen het half uur gezonken was na een aanvaring met een onbekend iets, ’s nachts, slechts 5 mijl uit de kust.

Tropea ziet er veelbelovend uit: een mooie oude stad op een steile klif met een moderne marina aan haar voeten waar we eindelijk nog eens wasmachines kunnen draaien en een douche kunnen nemen. Reikhalzend kijken we uit naar winkels om de kasten gevuld te krijgen met Italiaanse delicatessen en om hopelijk een lekkere wijn te scoren is. De eerste douche is een koude als blijkt dat we 38 euro per nacht moeten betalen, een wasmachine en droogkast zachtjes gezegd aan de prijs is en internet nog niet toegankelijk is voor passanten. Niet dat er nog andere passanten zijn; de enige zeiljachten horen bij een charterbedrijf.

alt

Op mijn vraag om de havencomputer te mogen gebruiken voor een weerbericht wordt eerst wat terughoudend gereageerd, maar nadien was het gelukkig geen probleem. Gewapend met fototoestel haal ik weerberichten van verschillende sites binnen en fotografeer wat op het scherm verschijnt, zodat dit aan boord op het gemakske bekeken kan worden.

alt

Het was ons al opgevallen dat naarmate wij naar het zuiden afzakken, de mensen vriendelijker worden. En armer. Haast kennen ze niet meer en voor het eerst nemen ze de tijd ons goedendag te zeggen.  Menige oude mekes lachen hun tandloze monden bloot bij het zien van onze dochter, gooien handkusjes en jammeren alsof ze nog nooit zoiets moois hebben gezien. De oude pekes strelen haar blonde haren als we ergens even moeten wachten, niet geheel tot het genoegen van onze jonge spring in ’t veld.

Als we een man aanspreken om de weg te vragen naar een supermarkt probeert hij eerst met veel gebaren uit te leggen waar we moeten zijn, merkt dan dat wij niet alleen geen Italiaans verstaan maar bovendien te voet zijn en besluit vervolgens ons met zijn auto te brengen. Aanvankelijk denken wij dat hij het niet goed begrepen heeft, want er passeren wel drie winkels voordat hij de wagen stopt. Weer met veel gebaren maakt hij duidelijk dat dit echt de goedkoopste winkel is en dat hij daar ook gaat. Hij is duidelijk fier dat hij ons heeft kunnen helpen, streelt eens over ons ukje haar kopje en zwaait ons na tot we binnen zijn. Tijd, misschien ook armoede, maakt vriendelijkheid. Iedereen blijkt ook iets te verkopen, gaande van zelf gevangen en veel te kleine vis tot groenten van eigen kweek. Zowat alles wordt hergebruikt en omheiningen van oude bedonderstellen zijn gemeengoed. Wat uiteindelijk onbruikbaar wordt verklaard verdwijnt in hun tuin bij de hoop, op straat of ergens op een open stort. Volgens de dochter zijn het echte vetlappen, die Italianen. Dat blijkt helaas eens te meer als we de stad inwandelen.

alt

Een eeuw of langer geleden moet dit werkelijk een prachtige en gezellige stad geweest zijn. Waardoor is ze zo in verval geraakt? De meest mooie gebouwen staan leeg, ramen ingegooid, beklad met graffiti. Gelukkig gonst het van de bedrijvigheid, betonmolens draaien en dreunen in smalle steegjes, veel gebouwen staan in de steigers en worden gerestaureerd. Hier en daar, omgeven door halve ruïnes, plots een poepchique hotel of restaurant, een hippe bar met terras voor de deur. Wie nu kan kopen en herstellen is morgen binnen. In de zomer is het hier over koppen lopen, nu heerst een ontspannen werksfeer en zie je de stad herleven en opklimmen uit een diep dal.

De was wordt gedraaid, waslijnen doorheen de hele boot, verwarming lekker hoog en dan gaan wandelen. Als we terugkomen voelt alles heerlijk droog aan.

alt

Het hele gedoe maakt wel dat we pas na de middag de haven verlaten, op weg naar Reggio di Calabria. De wind laat het ook nu afweten. Hoe gemakkelijk het ook is, het begint te vervelen om steeds het lawaai van de motor te horen. We varen met opzet niet te snel om de decibels naar beneden te brengen. Tegen dat we de straat van Messina invaren is het donker. Het is er druk! In het begin laat ik mij wat overdonderen door de vele lichtjes en vooral door de vele vrachtschepen, ferry’s en hydrofoils. Daartussen dobberen of brommen nog ettelijke vissersboten. Er lijkt geen patroon te zitten in de kriskras bewegingen van al die drijvende dingen. Om zeker niet in hun vaarwater te komen blijf ik dicht bij de kant. Uiteindelijk wordt het duidelijk: vrachtschepen (wat zijn die schaars verlicht!) varen netjes in hun shipping lane waarbij sommige afslaan naar een haven en andere gewoon doordenderen richting Afrika of alleszins naar het zuiden.

De trage ferry’s of veerboten varen fel verlicht op en neer tussen Sicilië en het vasteland van Italië. Een tripje dat hooguit 20 minuten kan duren; je ziet beide aan elke kant gewoon liggen, hooguit 2 mijl van elkaar, romantisch beschenen door de duizenden huizen op de kust. Waar wij erg voor moeten uitkijken zijn de hydrofoils die schijnbaar geen vaste route varen en vooral bijzonder snel voorbij schieten en daarbij behoorlijk wat golfslag veroorzaken. Met hun motoren maken ze zoveel turbulentie dat onze dieptemeter er van begint te flippen. In combinatie met de drukte om ons heen, de vele verwarrende lichtjes en het niet kunnen vinden van de haveningang, zorgt dat niet direct voor rust bij het aanvaren. Als we uiteindelijk de haven indraaien, bijna tezamen met een hydrofoil die een waar bubbelbad rond de boot tovert, vergeten we onze vislijn in te halen en vangen de mooringline van een van de jachten aan de ingang. De ormeggio zit in zijn kot en merkt niet dat er klanten zijn. Daar maken wij gebruik van en meren af aan het begin van de betonnen kade waarvan het uiteinde duidelijk bedoeld is om te tanken. Volgens de Heikell kan het. Rust. Morgen geen wekker, maar lekker lang uitslapen.

Had je gedacht! Om 6u45 luid geklop en geroep. Als wij niet dadelijk reageren nog luider geklop en geroep. Guardia Costiera. Met twee, stijf in uniform. Wat we hier liggen te doen? Slapen tiens! We moeten naar de haven. Ik pruttel tegen: waarom? Ik mag hier ook liggen en daarbij het is maar voor één nacht. Overleg met zijn collega, enig gediscussieer waaruit ik kan afleiden dat het inderdaad mag. De ene vindt het niet erg, de andere denkt daar anders over: de haven in en daarmee basta. Waarschijnlijk heeft die een streep meer op zijn mouwen hangen, want de andere zwicht.  Vooruit dan maar. Wij krijgen amper de tijd om onze kleren aan te doen: er wordt alweer geroepen van de kant. De uniformen hebben gekozen waar onze boot moet liggen, zijn vastbesloten ons te helpen en staan reeds met de mooringline te zwaaien. Het gaat er niet te beleefd aan toe, commando’s die we niet begrijpen, aanmaningen ons te haasten.

De ormeggio merkt dat er wat gaande is en komt aanlopen. Met veel gewijs en getier krijgt hij van de uniformen te horen dat wij het aandurfden niet in de haven te komen liggen en dat zij er wel even voor zouden zorgen dat dit niet gebeurde. Hij is er duidelijk niet gelukkig mee, sust de Guardia en praat vriendelijk tegen ons. Wat kan hem het schelen dat er een boot meer of minder ligt, het is buiten seizoen. We verleggen de boot 15 meter en vallen zo juist binnen de grenzen van de haven. Probleem opgelost, iedereen tevreden. Bijna toch: wij moeten 30 euro ophoesten voor een plek waar geen douches zijn en waar het water niet drinkbaar is. Diesel tanken gaat niet; pompen zijn afgesloten voor de winter.

Gewapend met twee jerrycans, een steekwagentje en rugzakken lopen we enkele kilometers om onze voorraden aan te dikken. Terwijl vrouw en kind een supermercato induiken ga ik tanken bij een eenvoudig station. De tankbediende is een praatje aan het maken met een klant en dus neem ik zelf het initiatief de jerrycans te vullen. Net als ik klaar ben komt hij af. Ik maak hem duidelijk dat ik reeds getankt heb en enkel nog moet betalen. Hij snapt er niks van. Gebarentaal dan maar: ik wijs op mezelf, daarna op de pomp en doe alsof ik tank. Dan duid ik het bedrag aan en zwaai met mijn bankkaart. Hij snapt het nog steeds niet. Houdt hij mij voor de zot ofzo? Terwijl ik tankte stond hij naast mij met een klant te praten! “Diesel?”, vraagt hij. Si, diesel, io pagare. Weer haal ik mijn beste acteertalent boven, doe alsof ik tank en wijs opnieuw naar het bedrag en mijn bankkaart. Hij kijkt dwaas naar de twee gevulde bidons, draait de stop eraf en ruikt. “Diesel!”, zegt hij dan. Si. Tot mijn verbazing neemt hij het tankpistool van de haak en perst er, verdeeld over de twee jerrycans, nog een halve liter bij. Ze zijn nu nokvol. “No no, basta, basta.”, zeg ik, “pagare!”, wat toch zoveel zou moeten betekenen als “betalen”? Hij lacht luid, neemt me mee naar binnen. Achter de kassa zit een onwaarschijnlijk blonde en al even onwaarschijnlijk rondborstige dame. Hij praat ermee en vertelt wat er buiten gebeurd is. Ze lachen allebei hartelijk. Ik sta te zwaaien met mijn bankkaart, ondertussen “io pagare carta bancaria” prevelend, maar ze lachen het weg. Ik moet echt niet betalen, hoor! Opperste verbazing: no?! Maar nee, ze geven mij allebei een hand en leiden mij naar buiten: ik kan vertrekken. Ik geef het op. Waarschijnlijk denken ze dat ik één of andere prettig gestoorde dorpsidioot ben die per se met twee nokvolle jerrycans wil rondlopen… Zij hebben hartelijk gelachen en ik hou er 45 liter gratis diesel aan over. Beiden hebben we een verhaal om te vertellen.

De volgende dagen worden 70-mijls dagen zonder vluchthavens tussenin. De eerst volgende stop is Rocella Ionica, een verzande haven waardoor in het donker aankomen gevaarlijk is. De kleine baggeraar kan het verzanden niet bijhouden en de haven, ooit gebouwd als een porto turistico is nooit afgeraakt.

alt

alt

Erger nog, ze is reeds in verval. Volgens de Heikell loopt een zandrug meer dan 300 meter uit de haven en is het voorzichtig tasten waar de in de zomermaanden gebaggerde geul ligt. Als we voor schemering willen aankomen moeten we voor 4 uur ’s morgens weg zijn. Dat pikt even. Het wordt alweer een dag met veel motoruren en zon. Rond de koffie komen we aan en verbazen ons over het feit dat ze zo’n grote ruime haven laten vervallen. Dit kan een chique marina zijn! Voor het eerst sinds lang meren we nog eens aan een vingersteiger. We zien geen kat en liggen dus gratis voor de nacht.

Na de Golf van Squillace hebben we een 76 mijl lange oliegladde oversteek, van ver voor zonsopgang tot ver na zonsondergang. We zijn op weg naar Santa Maria di Leuca, in het uiterste puntje van de hak van Italië. “Leuca” komt van “leucos” wat wit betekent in het Grieks. Grieks? Ja, nog even en we kunnen oversteken naar Griekenland! Nu is het echter nog brommen naar onze laatste Italiaanse haven. Onderweg vangen we merkwaardige kwallen en zien we enkele dolfijnen, waaronder de Grampus griseus, een beetje een zonderlinge soort met stompe snuit en vol littekens, opgelopen tijdens het spelen en vechten.

alt

Marina di Leuca is een leuke haven in een mooie omgeving. Het stadje zelf kent enkele aangename straatjes, maar barst stilaan uit haar voegen door de vele vakantiehuizen en hotels. De lokale bevolking is vriendelijk, het zonnetje schijnt ongenadig hard, het is hier goed. De havenmeester moet een tabel raadplegen om het tarief te bepalen. Wie komt er nu zo laat op het jaar nog langs? Het blijkt spotgoedkoop uit te vallen. Veel tijd om te blijven hebben we helaas niet: er komt stormachtig weer af en hier vast komen te zitten zegt ons niet veel nu Griekenland zo dichtbij is. Ik overleg even met de havenmeester, die weet te zeggen dat de Adriatische zee aardig kan opbouwen tussen di Leuca en Griekenland. De gribfiles voorspellen het ergste uit zuidwestelijk richting. Vertrekken dus. Ineens naar de beschutte achterkant van Corfu is niet haalbaar zodat we een opstapje nemen via het eiland Othonoi,  50 mijl van hier, waar aan de noordzijde een ankerbaai ligt goed beschut tegen de zuidelijke winden.

’s Nachts bouwt de wind zich al op en het gieren door het want kondigt het einde aan van een lange periode zon en oliegladde zeeën. Rond 5 uur varen wij uit en zitten nog in de haven vast op niet een gemarkeerde zandbank. Ik vloek op de Italianen. Net als het westen heeft ook het zuiden last van verzanding en blijkbaar is er niet voldoende geld om dit grondig aan te pakken. Gelukkig geraken we snel los en zodra de havenpier gerond wordt botsen we op een stevige deining en veel wind. In het pikdonker vind ik het reuzenspannend en even denk ik aan terugdraaien. Mijn bemanning geeft geen krimp. Na een tijdje krijg ik voeling met de wilde bewegingen en gaat het beter.

Rondom veel lichtjes van vissersboten, soms het dek felverlicht, dan weer nauwelijks zichtbaar. Het is een hele klus de verwarrende koersen te volgen, maar naarmate we verder open zee kiezen, worden ze schaarser om tenslotte helemaal te verdwijnen. Plots gaat het roer erg zwaar: er zit wat in vast. Het is te donker om te zien wat het is. Wat nu? We starten de motor en na een aantal keer vol achteruit en vooruit te hebben gevaren lijkt het weg te zijn. Dubbel gereefd zeilen we verder, vliegen we over het water! Ondanks de ongemakkelijke deining van opzij is het genieten! Langzaam komt de zon op en verdrijft daarmee de nevelige waas aan de horizon. Dan zien we een groot vrachtschip opdoemen. De peiling geeft aan dat het op ramkoers ligt; in het oog houden dus. Niet veel later aan de andere kant nog een. En dan een derde en een vierde! Allemaal grote jongens, model MSC, en allemaal op ramkoers. Ze komen per toeval met vier op nagenoeg hetzelfde punt uit en wij daar haaks tegenin. Wij varen snel, zij varen snel. Terwijl wij twee keer duidelijk moeten uitwijken en een keer inhouden, denderen zij gewoon door…

In minder dan 8 uur varen we naar Othonoi, een gemiddelde van 6,5 knopen! Het kleine eiland is een blok woeste natuur met ruige rotsen en taaie bomen.

alt

Zodra we achter de kaap de baai indraaien valt de wind en de deining weg. De bodem ligt bezaaid met rotsen en zeegras. Na lang zoeken vinden we een open zandplek dicht bij de kant. Het anker kruipt in het zand, de bijboot roeit naar de kant en het eiland geeft zo’n verlaten, groene en frisse indruk dat we ons Robinson Crusoe wanen. We zijn in Griekenland!

 

Login om te antwoorden
   
   
   
   
© Zeilersforum.nl